Page images
PDF
EPUB

heeft uitgenoodigd, daarmede proeven te nemen 1). In Boisdu-Var zijn deze proeven goed geslaagd. Vier maanden na de uitzaaijing droegen de meeste planten reeds bloemen en vruchten en hadden hare stengels reeds een el hoogte bereikt; ook schenen zij zich aldaar verwilderd te hebben, hetwelk als een zeer gunstig verschijnsel moet worden aangemerkt. Uit de stengels dezer planten is door de firma Caillard, Boulevard Magenta 176 te Parijs, een uitmuntende vezelstof bereid, die op fr 1,50-fr 2 het kilo geschat werd. De berigtgever berekent daaruit de opbrengst per bunder op 1200 francs, en een zuivere winst van 500 francs. Die berekening luidt aldus:

Kosten van bewerking der vezel

[merged small][ocr errors][ocr errors][merged small][ocr errors][merged small]
[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]

fr 300.

[merged small][ocr errors][ocr errors][merged small][merged small][merged small][ocr errors][ocr errors][merged small]

Verkregen waarde

In Nederland worden de Boehmeria nivea en B. n. tenacissima sedert vele jaren in de botanische tuinen gekweekt, meest in potten, die 's winters in de oranjerie geplaatst worden. Een exemplaar van de B. nivea is in den tuin van wijlen den Heer von Siebold bij Leiden, sedert eenigen tijd met het beste gevolg in den vollen grond gekweekt; 's winters sterven de stengels af en worden dan met oud blad bedekt.

De Heer Prof. H. C. van Hall heeft mij aangaande de kweeking in den Groningschen Plantentuin het volgende medegedeeld:,,Ik heb de Ramee onder den naam van Boehmeria tenacissima levend van Blume zelven ontvangen. Zij staat in den landhuishoudelijken tuin der Hoogeschool te Gro

1) Fraaije gedroogde exemplaren dezer plant alsmede een monster vezel, afkomstig van laatstgenoemde Maatschappij, ontving ik voor het Museum, door de welwillende tusschenkomst der Heeren Jhr. F. A. Hartsen en Jhr. J. Hartsen.

ningen sinds jaren op den kouden grond, des winters alleen met blad of stroo bedekt wordende. Zij wordt 's zomers niet hooger dan 4 à 5 voet. B. nivea heb ik niet op den vollen grond gekweekt."

Welligt is dus ook eene acclimatatie in ons land niet onmogelijk, en ik kan niet nalaten belangstellenden eene proefneming daartoe aan te bevelen.

Ook op Cuba is de Ramee ingevoerd, zoowel door den Heer Roezl als door den Heer Ramon de la Sagra, terwijl zeer onlangs uit Australië (Queensland) het berigt werd medegedeeld dat de acclimatatie van het China-gras aldaar uitmuntend is geslaagd.

Naar aanleiding van al het medegedeelde omtrent de Ramee en hare cultuur zou ik het hoogst wenschelijk achten dat de Regering zoowel in Nederlandsch Oost-Indië, als in Suriname, nieuwe proefnemingen met dit gewas aanmoedigde. Vooral in laatstgenoemde kolonie, wier toestand sedert de afschaffing der slavernij eenigzins met dien van de Zuidelijke Staten der Amerikaansche Unie overeenkomt, kan de Ramee welligt op nieuw leven en welvaart te voorschijn roepen; want als hetgeen door Dr. Roezl aangaande de Ramee-cultuur in de Zuidelijke Staten is medegedeeld, vertouwen verdient, dan mag men voor Suriname met nog meer zekerheid een gunstige uitkomst verwachten. Directeuren der Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheid hebben dan ook aan den Minister van Koloniën hunne ingenomenheid te kennen gegeven met Z. Exc. voornemen om het onderwerp aan te bevelen in de overweging der Besturen van Nederlandsch Oost- en Westindië.

ZIJDETEELT IN NEDERLAND;

DOOR

H. C. VAN HALL.

De zijdeteelt is in ons land op het laatst der vorige eeuw beproefd door den heer W. H. van Hasselt, die daarover eene uitvoerige beschrijving geplaatst heeft in de Verhandelingen der Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem, Deel XVII, stuk 2, blz. 1-126 en Berigten blz. 3-24; later is zij beproefd door Jhr. A. Martini van Geffen, die in 1833 te 's Hertogenbosch uitgegeven heeft eene Handleiding ter bevordering der zijdeteelt in Nederland; als ook door Jhr. Mr. J. C. Schorer van de Souburgen in 1846-1848 (Zie: Tijdschrift voor Nijverheid, Deel XIII) en door den heer Dufour, die daarvoor een maatschappij heeft opgerigt, met een vrij aanzienlijk gebouw voor de opkweeking der zijdewormen te Utrecht, onder medewerking, als ik mij wel herinner, van het Lands-Departement van de Nijverheid, aan welks hoofd toen de heer Netscher geplaatst was. Ook door anderen is dezelfde zaak, gedeeltelijk op kleiner schaal, ondernomen; maar alle die pogingen hebben niet geleid tot eene gewenschte duurzame uitkomst.

Thans is die zaak weder met ernst opgevat door Dr. L. C. E. E. Fock te Amersfoort, die een voorstel gedaan

heeft tot het oprigten daarvoor eener maatschappij. Alhoewel deze tot nog toe niet tot stand is gekomen, blijft de heer Fock met kracht deze zaak voor eigene rekening voortzetten. „Tot dit einde is," zoo schrijft Dr. Fock 30 Dec. 1868, reeds eene aanzienlijke uitgestrektheid grond omgewerkt, om tegen het aanstaande voorjaar met moerbeziënheesters te worden bepoot. Behalve de gunstige uitkomsten, die wij sedert eenige jaren hebben verkregen, en de uitbreiding die de zijdekultuur in Pruissen en vooral in de provincie Brandenburg verkrijgt, heeft ook de belangstelstelling, welke Zijne Majesteit de Koning mij voor onze pogingen om de zijdecultuur in ons land in te voeren, heeft getoond, toen ik in Oct. jl. tot het geven van inlichtingen daaromtrent, de eer had bij Zijne Majesteit op het Loo te worden genoodigd, mij aangespoord om die proeven op dezen voet voort te zetten."

Ik meende op dit een en ander de aandacht te moeten vestigen, inzonderheid naar aanleiding der belangrijke mededeelingen, welke gedaan zijn in het Kongres voor Nijverheid, in Julij 1. 1. te Arnhem gehouden.

De stalen witte en gele zijde, welke de heer Fock op de vergadering medegebragt had, waren inderdaad zeer fraai en zijn ook door deskundigen als zoodanig erkend. De heer N. J. A. Travaglino namelijk te Haarlem, heeft na onderzoek verklaard, dat de door den heer Fock gewonnen zijde is van zeer goede kwaliteit, uitmuntend afgehaspeld, gelijk van fijnte, glad van draad en zonder snollen, dat zij veel overeenkomst heeft met de zijde, die in Italie wordt gewonnen, doch dat deze in het algemeen iets grover is; dat hare tegenwoordige waarde, bij groote hoeveelheden te schatten is:

Ras A, n°. I, dat is het Japansche ras met witte cocons, op f 40 het Ned. pond.

A. man. C. n°. VI, dat zijn zijderupsen afkomstig van mannelijke vlinders van het Japansche ras

(A) en vrouwelijke van het gewone ras (C) f 39.50 het Ned. pond.

Ras B. man., C. vr., dat zijn zijderupsen afkomstig van mannelijke Japansche vlinders met gele cocons. (B) en vrouwelijke van de gewone (C), VII, ƒ 39.50 het Ned. Pond.

"

B vr. C man., dat zijn zijderupsen afkomstig van vrouwelijke vlinders van het Japansche ras met gele cocons (B) en mannelijke van de gewone zijderups, VIII, f39 het Ned. pond.

De nommers I enz. zijn die der bakken, in welke de heer Fock zijne verschillende door kruissing verkregen verscheidenheden van zijderupsen uit elkander houdt.

Volgens opgave in de Dagbladen hadden de heeren Fock en Manuel Wolff Mzn., als oprigters, voorgesteld eene Maatschappij te vormen, met een kapitaal van [150,000 in 300 aandeelen à 500 ieder, van welke de oprigters 100 aandeelen zelve zouden nemen. Van alle deze aandeelen zouden eerst slechts 15 pCt. dat is 75, gestort worden ten einde de aandeelhouders, na verloop van ten hoogste 3 jaren, als de door deze eerste storting verkregen uitkomsten beoordeeld kunnen worden, beslissen, of verdere stortingen tot uitbreiding der zaak zullen plaats hebben. Als naar de berekening der heeren Fock en Wolff een bunder land, geschat op f 1200, 70 Ned. ponden zijde kan opleveren, zoude dit eene zeer aanzienlijke geldelijke opbrengst kunnen geven.

Wij nemen hier nog het volgende over uit het Prospectus van genoemde heeren:

„De redenen waarop wij het beweren gronden, dat deze poging ter invoering der zijdekultuur in ons land met een gunstig resultaat zal worden bekroond, zijn deze :

1o. Is het Japansch ras, en het daarmede gekruisd ras, veel minder dan de gewone zijderups onderhevig aan ziekte bekend onder de benaming van Pébrine, die in de

« PreviousContinue »