Page images
PDF
EPUB
[graphic][merged small]

BOEHMERIA NIVEA Gaud. 9.

Urtica utilis Blume. TENACISSIMA. (Naar een exemplaar uit den Leidschen Plantentuin.)

[blocks in formation]

zeltjes, en komen onder den mikroskoop veel met hennepvezels overeen. Zij bezitten echter een meer helderen, glasof ijsachtigen glans. Van vlasvezels zijn ze door het gemis der dwarse streepjes gemakkelijk te onderscheiden. Zie afbeelding 2 en 3.

Afbeelding 2.

RAMEE-VEZELS 250 maal vergroot.

(Afkomstig van een monster op het Museum der Maatschappij, geschenk van den Heer Teijsmann te Buitenzorg.)

Zeer waarschijnlijk is het dat ook andere Urticaceeën in Oost-Indië vezelstoffen kunnen opleveren, die even goed technisch bruikbaar zijn als die der Ramee en die dus een nader onderzoek en vergelijking met de Ramee verdienen.

De plant die vroeger als Boehmeria sanguinea Hsskl., (Urtica sanguinea Blume) bekend was, behoort tot een ander geslacht, Pouzolsia, en is door Prof. Miquel als P. ovalis beschreven. Deze groeit in Hindostan en ook op

Afbeelding 3.

GEBLEEKTE EN BEWERKTE RAMEE-VEZELS, 250 maal vergroot.

Java, waar zij, volgens Dr. Junghuhn, in 't Javaansch Sarabang, in 't Soendaneesch Kapieriet-loemboet, in 't Maleisch Orang-orangan genoemd wordt. Volgens Dr. Hasskarl heet zij Kapieriet en ook Rameh of Ramai, en wordt de schil gebruikt om er touwwerk van te maken (rara, soend.) dat zeer fijn, wit en bijzonder sterk is; men gebruikt het voor vischnetten enz. (pikkin djale of tjehjeht, soend.) 1). Door Forbes Watson zijn voorts eenige Indische Urticaceeën opgenoemd, waarvan de vezelstof voor de nijverheid van belang zou kunnen worden. Tot deze behooren de Laportea crenulata Wedd. (Urtica sinuata) Girar

1) Zie Miquel, Flora van Ned. Indie. I. 2. bl. 259., Plantae Junghuhnianae I, bl. 24, Blume, Bijdragen tot de Flora van Ned. Indië, bl. 500. Hasskarl, Aanteekeningen over het nut, door de bewoners van Java aan eenige planten van dat eiland toegeschreven, bl. 65, n. 472.

dinia heterophylla Dne (U. heterophylla Vahl.) en Maoutia Puya Wedd. (U. Puya Wall., Boehmeria frutescens Ham. et Don.) 1).

Reeds in ouden tijd zijn de sneeuwwitte netel en hare verscheidenheid de Ramee door de Chinezen, Japannezen en de inlanders van het Indische Schiereiland en van den Indischen Archipel gekweekt, en is hare vezelstof tot het maken van touw en weefsels gebezigd. Onze beroemde landgenoot Rumph beschrijft de Ramee in zijn Herbarium Amboinense onder den naam van Ramium majus, en heeft haar zelfs van het eiland Bonoa op Amboina ingevoerd. Hij vermeldt dat zij op Bonoa en in nog grooter hoeveelheid te Makassar door de inlanders bij hunne woningen verbouwd werd, inzonderheid daar, waar, zooals hij zegt, de Wortelmannen, Orang badjos", wonen; dat daar van de stelen een grof garen gemaakt werd voor vischnetten en lijnen, als ook een fijnere soort voor schepnetjes, die redelijk durabel zijn in zeewater en daarom op alle plaatsen, daar de bovengenoemde Orang badjos wonen, neerstig onderhouden werden 2)." Thans nog heeft die cultuur in den Archipel op dezelfde wijze plaats; de inlanders beplanten kleine stukken grond voor eigen gebruik, die zij verwisselen, wanneer de bodem uitgeput is 3).

[ocr errors]

De bewerking is hoogst eenvoudig. De plant is overblijvend, wordt door wortelverdeeling vermeerderd en levert verscheidene oogsten in het jaar. De gewone bereiding der vezels is deze, dat men de stengels laat verdroogen, waardoor de bast, die de vezels bevat, zich van zelve afscheidt

1) De beschrijvingen en afgebeeldingen van eenige dezer planten, overgenomen van Watson, vindt men in Bleekrode, Nieuw Tijdschrift, 1860, bl. 49.

2) Rumph. Herb. Amb. V. 214.

*) Zie Tijdschrift v. Nijverh. 1868. blz. 121.

Volgens Rumph vergaan de struiken na twee jaren en moeten dan door nieuwe vervangen worden. Deze bewering is evenwel onjuist. De Ramee is eene overblijvende plant.

en zich dan ligtelijk in draden laat splijten. Anderen nemen de groene stengels, schrappen er de groene uitwendige schorslaag af tot op den witten bast, die dan tot dunne. draden gespleten wordt. Het kleverig sap der planten wordt te Makassar ook tot kleefstof voor de ligtere soorten van pijlgift gebruikt. Te Moeara Enim in het Palembangsche geschiedt de bewerking als volgt: De stengels worden gesneden als zij 6 voet lang zijn en daarna van de bladen en den top ontdaan. De opperhuid wordt met een scherp stukje bast van de kokosvrucht afgeschild, en de stengel met de daarop vastzittende vezelstof een dag in de zon geplaatst en des nachts onder dak opgehangen. Den volgenden dag neemt men de vezelstof van den stengel, doordien men haar aan het benedeneinde door het breken der punt vrij maakt, de einden om den vinger slaat en nu langzaam aftrekt, en telkens om de hand windt. De einden worden nu geknoopt, opdat ze niet verwarren, en zoo wordt de stof verder onder dak gedroogd, waarna zij tot vervoeren geschikt is ').

Grooter zorg hebben reeds voor eeuwen de Chinezen besteed aan de teelt en bewerking der sneeuwwitte netel, (B. nivea) bij hen Tchoe-Ma genoemd. 2) De uit de vezels dier plant gemaakte weefsels werden reeds in de 16e eeuw uit Oost-Indië, vooral Goa en Calicut, hier te lande ingevoerd, waar zij als Oost-Indisch neteldoek zeer gezocht waren. Ook werd hier te lande de grondstof ingevoerd en daaruit neteldoek geweven 3).

1) Teysmann, in Natuurk. Tijdschrift voor Nederl. Indië, deel 18, bl. 57. 2) Het weefsel uit de vezels der plant wordt in China Hia-poe (zomerlinnen) genoemd. (Bull. Soc. d'Accl. 1866 p. 177).

*) De Lobel, Kruidboek, Antwerpen (1581) bl. 617. Houttuijn, Nat. Hist. II deel. 2 stuk, blz. 234. Decaisne, in Revue Horticole. 1855. p. 162.

De Fransche naam mousseline stamt, volgens Prof. Dozy, af van 't Arabisch mancili, naar de stad al-Maucil (Mossoel.)

« PreviousContinue »